Collectie: Carra, Carlo

* 11 februari 1881 Quargnento - † 13 april 1966 Milaan

biografie

Carlo Dalmazzo Carrà (geboren 11 februari 1881 in Quargnento (provincie Alessandria); † 13 april 1966 in Milaan) was een Italiaanse schilder en kunstschrijver. Hij is een van de grondleggers van het Italiaanse futurisme. Van 1909 tot 1916 was Carlo Carrà een van de drijvende artistieke en programmatische krachten en de belangrijkste vertegenwoordiger van het Italiaanse futurisme, wiens “Eerste Schildergroep” hij in 1910 samen met Umberto Boccioni en Gino Severini oprichtte. In februari 1910 sloot Carlo Carrà zich aan bij deze beweging met de publicatie van het Manifesto dei pittori futuristi. Vanaf dat moment begon Carrà aan zijn veelbewogen futuristische fase, waarvan de kern de jaren 1911 tot 1913 was. Het wordt gekenmerkt door intensieve artistieke reflectie, betrokkenheid bij de theorieën van het futurisme en een uitgebreide productie van schilderijen, tekeningen en geschriften. In zijn hoedanigheid van essayist schreef Carrà voornamelijk voor tijdschriften over het culturele leven, vooral voor de Florence-publicaties "La Voce" en "Lacerba". Met de publicatie van La pittura dei suoni, geruchten ed odori in 1913 droeg Carrà ook zijn eigen manifest bij aan het futurisme. Ook schreef hij in 1915 de monografie Guerrapittura, die een synthese was van de politieke en esthetische thema's die Carrà destijds bezighielden. Maar al in 1915 begon Carrà afstand te nemen van het futurisme omdat hij geen permanent onderkomen in deze beweging kon vinden. Zijn onvrede over de futuristische uitdrukkingsvormen groeit, en ook persoonlijke meningsverschillen binnen de groep spelen in dit conflict een rol. In 1915 begon de schilder zich te oriënteren op de Italiaanse meesters van het Trecento en Quattrocento, waarbij hij vooral Giotto als voorbeeld nam. Tijdens de oorlogsjaren keerde hij zich voortijdig af van het futurisme en richtte zich op Pittura Metafisica, waaraan hij van 1917 tot 1921 samen met Giorgio De Chirico een bijdrage leverde als schilder van metafysische interieurs en stillevens. Een belangrijk motief in deze stijl zijn de zogenaamde Manichini, gezichtsloze houten poppen. Deze kunnen worden gezien als een symbool van de vervreemde, gedesoriënteerde mensen in de naoorlogse periode. Vanaf 1918 overheerste de literaire activiteit; Carrà houdt zich intensief bezig met kunsttheoretische overwegingen. Tijdens deze fase werkte Carrà voor het Romeinse tijdschrift Valori Plastici. In een derde creatieve fase vanaf 1921 vond Carrà eindelijk een klassiek Latijns realisme dat werd gekenmerkt door formele strengheid, voortbouwend op de beperkte formele woordenschat van de vroege Florentijnse meesters (Giotto en Masaccio), die in Italië in de jaren twintig de belichaming van het schilderij werd. stijlen ondergebracht onder de term Novecento zouden dat moeten doen. Vanaf dat moment lag de focus van Carrà's werk op het landschapsbeeld en in het midden het beeldobject (man, huis, boom, boot, enz.) dat door vereenvoudiging en isolatie een plechtige betekenis kreeg. Deze fase was de langste in Carrà's werk; het duurde in wezen tot aan zijn dood in 1966. Carlo Carrà nam deel aan documenta 1 (1955) en documenta III in 1964 in Kassel.